12 Verlies en verloren

Als ik niet bezig was met het hevige verlangen om iets voor mezelf te kopen, dan hoopte ik dat Udo spullen voor me kocht. En dat deed hij. Ondanks zijn eigen onzekere financiële situatie liet hij zijn eigen versie van koopverslaafd gedrag zien. Udo kon het kopen van spullen voor zichzelf niet weerstaan ondanks het feit dat hij elke maand met moeite de huur en zijn assistenten kon betalen.

Meer dan eens stond hij bij mij op de stoep en sleepte hij een grote plastic tas met zich mee van Sears of K-Mart. Hij had de neiging om autospullen, gereedschapsnieuwigheidjes en wonderlijk eten te kopen. Hij kocht ook graag kleren bij goedkope winkels zoals Daffy’s en Century 21.

Het eerste kledingstuk dat hij voor me kocht was een synthetische, opgevulde brassière van K-Mart. Hij had de kleur van goedkope rouge en voelde aan als een uitgedroogde marshmallow. Ik had er een hekel aan, maar deed alsof ik verrukt was dat Udo aan mij had gedacht. Hij kocht ook lingerie voor me bij Century 21: een perzikkleurig, doorschijnend zijden topje en een mokkakleurige suède huisbroek.

Met uitzondering van de bh stond Udo niet toe dat een van deze kledingstukken zijn appartement verliet. Hij borg ze voor me op in een la in de wand van zwart metalen archiefkasten; de tweede la van boven. Elke keer dat ik een van deze kledingstukken liet liggen op het bed, de bank of in de badkamer, was het bij mijn terugkeer weer opgeborgen in de la van de archiefkast. De la was niet op een of andere manier gemerkt als de mijne en het duurde lang voordat ik besefte dat hij mijn dingen daar opborg zodat zijn ex-vriendin, die langskwam als ik er niet was, ze niet zou zien.

==

In de herfst van 2003 waren de dingen er niet beter op geworden. We hadden een dood punt bereikt. Ik was onzeker, bezitterig en constant geïrriteerd. Udo deed steeds neerbuigender. Hij was niet langer geïnteresseerd in het ophouden van de schijn.

Voor Halloween waren we beiden verkleed als vampiers, de symboliek ervan was bizar overduidelijk. Ik droeg een bustierachtig gilet van Jean-Paul Gaultier dat zo strak zat dat ik moest zorgen dat ik niet te diep ademhaalde of te hard lachte. Ik had het gecombineerd met een zwarte, enkellange rok van crêpe, ontworpen door de Belgische ontwerpster Anne Demeulemeester. Het geheel werd gecomplementeerd door een zwartfluwelen, driehoekige hoed met een volumineuze zwarte sluier die ik jaren ervoor in Venetië had gekocht. Ik had mijn gezicht voorzien van wit poeder en had met lippenstift twee bijtgaatjes in mijn nek gemaakt.

Udo droeg een zwarte smoking en een zwartfluwelen cape om zijn schouders. Hij had zijn haar naar achteren gekamd met gel, zijn gezicht wit geverfd en er lekte nepbloed uit een van zijn mondhoeken. We bezochten een besloten feestje in een exclusieve club in het centrum. Het was een verjaardagsfeestje voor Leeta, de vriendin die ons aan elkaar had voorgesteld.

Ik moet toegeven dat ik jaloers was. Leeta was erin geslaagd om zelf een succesvolle interieurdesignzaak op te zetten en zat midden in de aankoop van haar eerste huis. Haar leven leek zich altijd op topsnelheid voort te bewegen.

Leeta kon zich een Missoni-jurk van twaalfhonderd dollar veroorloven die ze in een etalage had gezien terwijl ze er in een taxi voorbijreed. Ze bestelde de jurk zonder zelfs maar naar de prijs te vragen. Ik daarentegen bevond me gewoonweg in het ongewisse.

De foto’s van die Halloweenavond spreken boekdelen, Udo ziet er op en top uit als Dracula en ik zie eruit als een vrouw die probeert de schijn op te houden. Zelfs mijn blanc mystère-gezichtspoeder van Dior kon de panische blik in mijn ogen niet verbergen. Het kon overigens ook niet de vreemde huiduitslag verbergen die kwam opzetten vanaf de onderkant van mijn kaak.

Twee weken na het Halloweenfeest, tijdens een familiebijeenkomst in New Jersey, zag mijn broer Stephan de uitslag op mijn gezicht. De uitslag was erger geworden en had zich uitgebreid tot mijn rechteroor. Toen hij me vroeg wat het was, vertrouwde ik hem toe dat ik vermoedde dat ik het had opgelopen in Udo’s badkamer.

‘Je moet er echt mee naar een dokter,’ zei hij.

‘Dat kan ik me niet veroorloven,’ antwoordde ik.

Mijn broer trok zijn portemonnee tevoorschijn en haalde er drie briefjes van honderd dollar uit. Hij stopte ze in de zak van mijn broek. ‘Laat ernaar kijken,’ zei hij met klem.

==

Net voor Thanksgiving ging ik naar Century 21 en kocht een nieuwe jas voor mezelf. Technisch gezien gebruikte ik hiervoor niet de driehonderd dollar die mijn broer me had gegeven. Ik gebruikte wat er nog over was van het geleende geld. Ik had eindelijk de factuur van tweeduizend dollar ontvangen voor een artikel over sieradentrends dat ik drie maanden eerder had geschreven, en daarmee had ik de huur van november betaald. Ik verwachtte op korte termijn nog een keer tweeduizend dollar en dat zou voldoende zijn voor de huur van december. Januari scheen lichtjaren ver weg te zijn en daarom vond ik dat ik wel een goedkope jas kon aanschaffen.

De jas die ik uiteindelijk kocht was afschuwelijk; alles eraan was verkeerd, maar ik kocht hem in verdoofde toestand. Het was niet een van mijn typische koopverslavingsmomenten waarbij de winkelverlichting feller ging branden en de ruimte steeds kleiner begon te lijken en ik iets moest kopen, maakte niet uit wat, om van die plek te ontsnappen. Dit leek meer op een trance, alsof ik verdoofd was. Ik heb geen herinnering aan het feit dat ik de jas paste, ik weet alleen dat ik in mijn appartement belandde met een tabakskleurige suède jas voorzien van nepbonten stukken en een patroon van bruine en witte koeienvlekken. Maar ik zag dit als een teken dat ik aan de beterende hand was. Misschien was ik eindelijk totaal verdoofd en verloor shoppen zijn aantrekkingskracht. Was verdoving de eerste stap op weg naar mijn herstel? Als ik niet langer enige opwinding voelde, geen vlinders en euforie die bijna al mijn aankopen hadden vergezeld, misschien had ik dan een doorbraak bereikt.

Ik was van plan om de jas te dragen, hem niet achter in de kast te gooien, hoewel dit waarschijnlijk de lelijkste jas was die ik ooit had gekocht. Het was misschien zelfs de lelijkste jas die ik ooit had gezien.

==

Op Thanksgiving reden Udo en ik naar Woodstock om mijn vriendin Alexandra te bezoeken. Ze woonde nog steeds op de paardenboerderij nadat haar man haar had verlaten, en nodigde mensen uit om in de vakantie langs te komen en deed alsof er niets aan de hand was.

Ik was in de stemming om te doen alsof er niets aan de hand was, maar eerlijk gezegd ging op dat moment ongeveer alles slecht. Het enige wat wel belofte in zich hield was mijn werk dat ik op de een of andere manier niet had weten te verprutsen. Er moet een deel van mijn persoonlijkheid zijn geweest dat het vertikte om ten onder te gaan met de rest van mij. Ik bleef nieuwe klanten, lucratievere opdrachten en goed ontvangen columns aantrekken.

Ik moet er verschrikkelijk uit hebben gezien. Ik droeg dat weekend die afgrijselijke koeienjas. Ik probeerde de uitslag op mijn kaak te verbergen met een dikke laag make-up. De uitslag had zich niet verder verspreid, maar was nat en snotterig geworden. Ik moest mijn gezicht continu met een zakdoekje droog deppen en mijn make-up bijwerken. Udo reageerde er niet goed op toen ik suggereerde dat ik de vreemde uitslag misschien wel in zijn loft had opgelopen. Omdat hij geen uitslag had, stelde hij vast dat er echt geen reden was om aan te nemen dat het probleem zich in zijn huis bevond.

Zijn voorgestelde remedie was om er ’s ochtends en ’s avonds enorme hoeveelheden waterstofperoxide op te doen, totdat er geen infectie meer te zien was. Ik zei tegen hem dat ik na de vakantie naar een dermatoloog zou gaan.

==

Het huis van Alexandra was een circus van blaffende honden en norse staljongens. Udo en ik gooiden onze tassen in een van de slaapkamers boven en besloten om voor het avondeten een wandeling in de buurt te maken. Het landschap was ongelofelijk mooi. De bomen waren kaal en hun spichtige takken staken in de lucht als opgestoken vingers. De grond was bezaaid met gekleurde bladeren en de lucht was zo fris dat het bijna pijn deed om adem te halen.

Er was slechts een paar uur daglicht over. We begonnen in de achtertuin en volgden het voetpad waarover ik in de loop der tijd vele malen met Alexandra had gewandeld. Maar ik wilde alleen maar door de bossen lopen met iemand die de omgeving kende. Ik was een echte stadsmeid en ik schaamde me er niet voor om toe te geven dat ik geen flauw idee had waar het noorden of zuiden lag. De bossen, hoezeer ik er ook van hield, waren angstaanjagender dan een overvol metrotreinstel dat vastzat tussen twee stations. Ik vroeg Udo of hij de weg wist.

‘Natuurlijk,’ zei hij, terwijl hij wat bladeren in de lucht schopte.

Drie uur later, diep in de bossen, hadden we geen idee welke kant we op moesten. Het licht nam af, ik had het koud en vroeg me af hoe mijn idiote gevlekte koeienjas eruitzag zo midden in de bossen. Ik was nerveus, maar probeerde wanhopig om er kalm uit te zien. Het was duidelijk dat Udo ook de weg kwijt was. ‘We zijn verdwaald,’ zei hij, alsof de vaststelling van dit feit hem op de een of andere manier competenter deed lijken.

Ik keek naar de lucht en hoopte dat er wat achtergebleven schoolkennis omhoog zou komen, een gevoel vanuit welke richting de zon kwam. Vergeet het maar. De lucht was inmiddels bedekt met een wolkendeken.

Toen ik naar Udo keek, zag ik dat hij dicht bij de grond op zijn hurken zat met zijn hoofd in zijn handen en daardoor kwam er plots – voor mij in elk geval – enige kennis boven. Opeens was het voor mij onomstotelijk duidelijk dat ik mijn vertrouwen had gesteld in een man die totaal geen gevoel voor richting had. Misschien was het de natuur, de helderheid waar frisse lucht, flora en fauna voor kunnen zorgen, maar op dat moment voelde ik dat ik mijn eerste heldere gedachte in bijna een jaar had. Udo mocht dan in staat zijn om boeiende kunst te maken, hij kon me geen troost of bescherming bieden.

Ik wist niet zeker hoe we de weg weer terug zouden vinden naar Alexandra’s huis, maar door toe te geven dat ik niet op Udo kon vertrouwen, viel er een gewicht van mijn schouders. Ik keek naar de lucht, maar kon nog steeds niet vertellen wat noord, zuid, oost of west was. Nee, mijn tekortkomingen waren niet opeens verdwenen, maar in plaats van daar als verlamd te staan, verzamelde ik de moed om te wijzen naar een smal voetpad. ‘Ik denk dat we die kant op moeten,’ zei ik.

Uiteindelijk kwamen we op een eenzaam stuk weg terecht en na ongeveer een kwartier in stilte te hebben gelopen, kwam er een kleine pick-uptruck voorbij. De vrouw die aan het stuur zat zei dat ze wist waar Alexandra’s boerderij was en ze wilde ons er met alle liefde naartoe brengen. Er was geen plek voor Udo in de cabine; hij moest in de laadbak achterin zitten. Ik weet nog dat ik naar hem keek, zag hoe de wind door zijn haar blies, zag hoe hij rilde in de koude lucht en zag mijn eigen weerspiegeling in de glazen wand die ons scheidde.

==

Thanksgiving kondigt het begin aan van het koopseizoen voor kerst. En daarom, opeens, leek het alsof iedereen zich in een extreme kooproes bevond. De slingers met kerstverlichting werden opgehangen, de ergerlijke kerstliedjes klonken overal uit de luidsprekers en voetgangers droegen enorme tassen met lekkernijen terwijl ze zich een weg baanden op de feestelijke stoepen van New York.

Dat jaar gingen de dagen voor kerst voor mij gepaard met een mijnenveld vol vragen. Ik kon me bijna niet meer herinneren wat me had bezield om de levensstijl die ik met Thomas had te verlaten. Waarom bleef ik hangen in een relatie met Udo? En waarom riskeerde ik grotere financiële problemen door maar te blijven shoppen?

Tegen de tijd dat kerstavond naderde was mijn American Express-kaart onbruikbaar. Ik had 214 dollar op mijn rekening staan en daarmee moest ik het uitzingen tot de week erop waarin ik een betaling van een factuur verwachtte. Ik rekende erop dat mijn vader me zoals altijd geld zou geven voor de kerst, en met dat geld kon ik de rest van de week doorkomen.

Vandaar dat ik voor Udo op het allerlaatste moment een klein cadeau kocht, een presse-papier in de vorm van een gebouw. Voor mijn neefjes kocht ik boeken. Daarna was ik platzak.

Dus voor de rest van mijn familie kocht ik tijdschriften en beloofde hun een jaarabonnement op het blad, maar ik vulde nooit de aanvragen ervoor in. Ik kan me nog steeds herinneren dat ik mijn vader en mijn beide broers een exemplaar van de Esquire gaf en beloofde dat de volgende nummers ervan zouden volgen. Ik beloofde zelfs mezelf dat ik dat zou doen en het geld over zou maken om te betalen voor de abonnementen. Het kwam erop neer dat ik slechts voor twee van hen het geld overmaakte.

Ik schaamde me toen ik mijn familie zag die kerst. Ze waren aardig genoeg om geen negatieve opmerkingen te maken, maar ik kon zien dat mijn broers me bezorgd aankeken en zelfs wat verdrietig. Niet omdat ze een nog buitensporiger cadeau van me verwachtten, maar omdat ze konden zien dat ik in de problemen zat.

Ik wilde het uitschreeuwen, ik wilde hun vertellen dat het niet goed ging en dat ik hun hulp nodig had. Maar ik voelde me gevangen achter een masker. Ik glimlachte gewoon, lachte en deed alsof er niets aan de hand was.

==

Er gebeurden andere dingen in deze tijd die dienden als katalysatoren voor verandering. Een van hen had te maken met de dood. Het was niet slechts de dood van mijn moeder waarmee ik in het reine moest komen, maar ook met de dood van illusies uit mijn kindertijd, de dood van een vroeger zelfbeeld en de dood van een geliefde mentor.

Van het tijdschrift American Photo had ik de opdracht gekregen om een artikel te schrijven over de pas overleden modefotograaf Francesco Scavullo. Het waren Scavullo en modefotografen Helmut Newton en Guy Bourdin, die mijn zelfbeeld in mijn vroege tienerjaren hadden beïnvloed met hun foto’s in de modetijdschriften van mijn moeder. Ik vraag me af of ik een recensent van modefotografie was geworden als ik niet de visuele bibliotheek had opgebouwd door vanaf mijn twaalfde de Vogue en Cosmopolitan te lezen. Modebeelden waren mijn ontsnappingsmogelijkheid en in de platte, compacte wereld van een pagina uit een tijdschrift, vluchtte ik uit de onvolmaakte, echte wereld om me heen.

Scavullo kreeg de creatie van de Cosmo-girl toegeschreven, de prachtige, supersensuele vrouwen die elke maand de cover sierden van Helen Gurley Browns tijdschrift Cosmopolitan. Ik zie me nog voor de spiegel staan om de pruilmondjes van de Cosmo-modellen na te doen en mijn borsten naar elkaar duwde om een decolleté te creëren.

Omdat mijn moeder steevast elke maand de Cosmopolitan kocht, denk ik dat ik een speciale voorliefde ontwikkelde voor Scavullo. Ik had het gevoel dat hij onderdeel uitmaakte van mijn kindertijd en van mijn relatie met mijn moeder. Toevallig kwam hij uiteindelijk nog dichterbij toen ik volwassen was en hij mijn buurman werd in Southampton. Ik zag hem af en toe in Main Street, of bij het tuincentrum met zijn trouwe medewerker Sean Byrnes.

Eind jaren negentig werd ik een keer gevraagd om hem te interviewen. Ik arriveerde in zijn studio in het centrum en voelde me zo vertrouwd met hem dat toen ik naar binnen liep, ik zei: ‘Hoi, Francesco’, alsof we oude vrienden waren.

Eerlijk gezegd was ik nerveus. Hoewel ik al een aantal topfotografen van de laatste vijftig jaar had geïnterviewd, had ik groot ontzag voor Scavullo. Niet omdat ik dacht dat hij de getalenteerdste fotograaf was. Het kwam simpelweg doordat zijn beelden een plek in mijn ziel in beslag hadden genomen en daarom had ik diep respect voor hem.

Ik besteedde die middag diverse uren aan het gesprek met Scavullo. We zaten in de zitkamer boven zijn studio. Alles erin was wit: een witte bank, een wit harig tapijt en aan alle witte muren hingen fantastische grote afdrukken van portretten uit Scavullo’s discoperiode: Halston, Liza Minelli en Sting. Hij sprak uitgebreid over Gia Carangi, het model van wie ik als tiener idolaat was en dat was overleden aan aids, opgelopen door haar heroïneverslaving. Hij vertelde me ook over zijn sessie met Janis Joplin, die hij omschreef als een van zijn favorieten aller tijden.

Ik herinner me dat mijn haar erg kort geknipt was toen ik dat interview afnam en dat ik daar niet blij mee was. Ik moet fantasieën hebben gekoesterd over dat Scavullo me een potentiële Cosmo-girl zou vinden. Maar dan had mijn haar lang, vol en sensueel moeten zijn.

==

Dus daar was ik in januari 2004 terwijl ik Second Avenue af liep op weg naar mijn interview met Sean Byrnes. Scavullo was dood. Dit keer was mijn haar lang, golvend en dik. Het was het soort haar geweest dat Scavullo mooi had gevonden.

Hoe vreemd kan het in het leven lopen. Had het pubermeisje dat de cover van de Cosmopolitan bekeek ooit kunnen bedenken dat ze op een koude winterdag naar Scavullo’s appartement op Manhattan zou gaan om zijn overlijden te verslaan?

En toch, daar was ik, op de bank met Sean Byrnes in Scavullo’s appartement. Sean handelde alle aanvragen voor interviews en artikelen af, maar hij zag er fragiel en geschokt uit. Ik was verbaasd over hoe ik me op mijn gemak voelde in de nabijheid van zijn nog altijd rauwe verdriet. Maar dit had ik ook gedaan voor mijn vader na het overlijden van mijn moeder. Dagen-, weken-, maandenlang had ik met mijn vader op de bank, op de trap, op de veranda, of bij het aanbreken van de lente op een rotsblok in Central Park gezeten. Ik zat, sprak en luisterde naar zijn verhalen en hielp hem om over zijn verschrikkelijke verlies heen te komen. Ik was me op mijn gemak gaan voelen in het omgaan met het verdriet van anderen. Toch was ik nog steeds niet in staat om met dat van mezelf om te gaan. Zo deed ik het: ik troostte mensen die rouwden. Dus daar zat ik, net als bij mijn vader, en luisterde naar Seans verhaal over zijn verlies, zijn eenzaamheid en zijn verdriet.

Op een bepaald moment in ons gesprek voelde Sean zich genoeg op zijn gemak om me een paar van de condoleancekaarten die hij had ontvangen voor te lezen, sommige ervan klonken oprecht en andere hol en geveinsd. Van begin tot eind werd ik geraakt door mijn nabijheid tot deze intimiteiten, de eigenaardigheid van dit alles. Ik denk dat ik mezelf tientallen keren in mijn arm wilde knijpen terwijl Sean doorging met lezen en zijn stem bij bepaalde passages brak. Hoe bestond het dat ik in Scavullo’s appartement zat te luisteren naar Sean Byrnes die condoleancekaarten las van de beau monde en beroemdheden die ik in mijn moeders tijdschriften had gezien?

Toen ons gesprek op zijn eind liep, zei Sean toevallig dat Scavullo op weg was geweest naar fotograaf en nieuwslezer Anderson Cooper, toen hij in elkaar zakte en overleed. Deze opmerking zette een stroom aan gedachten in gang: Cooper was vreemd genoeg de zoon van Gloria Vanderbilt, wier familie eigenaar was van de Moravian-begraafplaats op Staten Island waar mijn moeder lag begraven... Scavullo was geboren op Staten Island... Toen ik achttien was, had ik een Gloria Vanderbilt-spijkerbroek gekocht... Ik had een foto van mezelf terwijl ik die broek, van lichtpaarse corduroy, aanhad... Mijn moeder kocht de Cosmopolitan altijd bij de supermarkt en als ze terugkwam van het winkelen zocht ik ernaar in de boodschappentas en daarin stonden dan Scavullo’s foto’s... en nu was ik een verhaal aan het schrijven over Scavullo’s leven en overlijden.

Deze aan elkaar gevlochten gedachten schoten door me heen toen Sean sprak, maar ik merkte dat ik hem niet langer hoorde. Het bandje in mijn cassetterecorder was net vol. Ik was blij dat het interview was afgelopen en stond te popelen om weg te gaan.

Terwijl ik met de lift naar beneden ging, besefte ik dat ik mijn moeders graf al meer dan vijftien jaar niet had bezocht.

==

Op de een of andere manier belandde ik die middag in Saks Fifth Avenue. Ik wilde niet naar huis gaan. Ik liep richting het centrum. Ik voelde me leeg en was bang. Dat interview had me van slag gemaakt en nu voelde mijn hersenen aan alsof ze volgepakt waren met veel te veel herinneringen.

Tegen de tijd dat ik op de chaotische parterre van Saks stond, wist ik dat het te laat was. Ik zou nooit kunnen vertrekken zonder iets te kopen. Ik dwaalde langs de cosmeticastands en de geur van de parfums en lotions was verstikkend, bijna te sterk voor me om te verwerken. De verlichting scheen nog feller dan anders te zijn, alsof er nieuwe peertjes in de fittingen waren gedraaid. Alle geluiden – gesprekken, mobiele telefoons die overgingen, hoge hakken op de marmeren vloer – werden versterkt. Ik voelde mezelf wegzinken in dit zintuiglijke circus alsof het net zo vertrouwd was als een warm bad. En dat was het ook. Dit was bekend terrein. Deze verhoogde sensaties waren allemaal onderdeel van de geweldige onderstroom waar ik in de loop der jaren aan gewend was geraakt; het was het magische gevoel dat veel van mijn koopbelevenissen vergezelde. Blijkbaar had mijn poging om de ene verslaving te vervangen door een andere niet gewerkt, maar dat kon me op dat moment niets schelen omdat ik me getroost voelde door de vertrouwde roes. De vertrouwdheid van mijn verslaving was eigenlijk op dat moment als een balsem. Het was de prettigste ervaring ter wereld.

Ik liep naar een vitrine met zonnebrillen en vroeg aan de verkoopster of ik een Chanel-bril met een titanium montuur en meekleurende glazen mocht passen. Hij was spectaculair! Toen ik hem opzette, was hij licht als een veertje. De glazen zorgden voor een kleurrijk regenboogeffect dat me deed denken aan de kleuren bij het bellenblazen. De bril kostte driehonderdvijftig dollar. Mijn American Express-kaart zat in mijn portemonnee. Ik had de vorige rekening voldaan met een deel van het geld dat mijn vader me had gegeven voor mijn verjaardag. Ik wist dat ik de kaart kon gebruiken om de bril te kopen en dus deed ik dat.

==

Op 23 januari 2004 overleed modefotograaf Helmut Newton toen hij net buiten het Chateau Marmont-hotel in Los Angeles met zijn auto tegen een betonnen muur op reed. Hij was drieëntachtig jaar en net als Scavullo was hij op weg geweest naar een opdracht toen hij achter het stuur van zijn auto een hartaanval kreeg.

Ik las over zijn overlijden op de voorpagina van The New York Times.

Ik dacht meteen dat ik verscheidene redacteuren op de hoogte moest brengen over de dood van deze icoon. Maar ik nam die dag met geen van hen contact op. Ik ging door met de schijn ophouden van een productieve werkdag, die eigenlijk niet erg productief was. Een groot deel van de middag bracht ik door in mijn appartement, terwijl ik door de oudste exemplaren van Vogue, de exemplaren die van mijn moeder waren geweest, bladerde. Ik had nog steeds het eerste exemplaar waarin ik als veertienjarige kennis had gemaakt met Helmut Newton. Het was die met de foto waarover ik had geschreven, een foto van het model Lisa Taylor. Op de foto zit ze provocerend met haar benen gespreid en kijkt een man aan die, met zijn rug naar de camera toe, voor haar staat.

De man op de foto is een decorstuk; je ziet slechts een deel van zijn naakte bovenlichaam en zijn lange benen, en zijn schaduw op de muur achter haar. De vrouw is het middelpunt op deze foto en ze staat voor de nieuwe vrouw die begin jaren zeventig verrees. Bij het commentaar op deze foto heb ik al deze elementen aangehaald: de schaduw van de man, de sterke, zelfbewuste vrouw, de gespreide benen, de meer dan suggestieve blik in haar ogen.

Het bijschrift bij de foto zegt dat het model een gebloemde boerenjurk draagt van ontwerper Calvin Klein, verkrijgbaar bij Lord & Taylor en bij Bloomingdale’s.

==

Die dag, terwijl ik in mijn appartement zat omringd door een schat aan oude tijdschriften, besefte ik dat ik niet langer gemanipuleerd wilde worden door modefoto’s. Vanaf de tijd dat ik een tiener was, had ik geprobeerd om een identiteit te vormen gebaseerd op uiterlijk vertoon: kleding, accessoires en make-up. Ik had de foto’s die in tijdschriften werden afgebeeld, gebruikt als mijn leidraad. Het was geen toeval dat ik over modefotografie was gaan schrijven. Onbewust moet ik precies hebben willen weten hoe ze werkten. Ik wilde altijd hun geheim achterhalen en begrijpen waarom ik het gevoel had dat ze zoveel macht over me hadden.

Het valt niet te ontkennen dat de modetijdschriften en de foto’s die erin stonden een substantiële rol speelden in mijn koopverslaving.

‘Modefotografie daagt kijkers en consumenten uit om hun eigen identiteit te bevestigen door diepgewortelde verlangens op te roepen,’ schrijft Jennifer Craik in haar boek The Face of Fashion.

Door deze op te roepen verlangde ik constant naar meer.

In de laatste jaren zijn de modetijdschriften voor vrouwen onder vuur genomen omdat ze schuldig zouden zijn aan het veroorzaken van veel vrouwenproblemen, met name eetproblemen en een laag zelfbeeld. Vooral tieners en jonge vrouwen worden beschouwd als erg vatbaar voor deze beelden, omdat hun zelfbeeld nog niet helemaal is gevormd.

Ik ben er niet van overtuigd dat foto’s in tijdschriften hier alleen schuldig aan zijn. Ik geloof eerder, zoals sommige onderzoekers over dat onderwerp zeggen, dat iemand die al een labiel zelfbeeld heeft kwetsbaar kan zijn als zij beelden bekijkt die een onrealistisch ideaal laten zien.

Mijn gevoelens hierover werden scherper omlijnd toen ik enkele weken nadat ik had gehoord over Newtons overlijden, een passage tegenkwam in een boek over culturele beelden van Susan Bordo:

‘Tegenwoordig hebben tieners niet langer de luxe te kunnen onderscheiden wat gevraagd wordt van een model en wat gevraagd wordt van hen; de gestileerde beelden zijn de overheersende werkelijkheid geworden en hebben de standaard bepaald voor ons allen, een standaard die in toenemende mate onrealistisch is in wat hij van ons vraagt.’

Ik was een tiener die een onzeker zelfbeeld had en niet de luxe had om het onderscheid te kunnen maken. Toen ik las hoe Bordo in het bijzonder het woord ‘luxe’ gebruikte, schrok ik. Dat woord had mijn moeder vaak gebruikt op een manier die ik was vergeten. Ze had met me gesproken over de ‘luxe van tranen’ en de ‘luxe van in staat zijn jezelf te kennen’.

Het feit dat ik luxe was gaan zien als iets wat alleen gekocht kon worden, was erg triest. Ik had geprobeerd om tot elke prijs ‘de schijn op te houden’, zowel letterlijk als figuurlijk.

Ik kwam ook tot het besef dat ik van modefoto’s kon houden, ervan kon blijven genieten, maar dat ik er niet zo door in beslag moest worden genomen dat ik ook zo wilde worden.

==

Er was nog een overlijden dat diende als katalysator voor verandering.

Een paar dagen na mijn verjaardag spraken Udo en ik af bij een Japans restaurant in Tribeca waar hij me vertelde dat mijn oude vriend en mentor dr. Masao Miyamoto overleden was.

Udo wist dat dr. Miyamoto en ik enkele jaren bevriend waren geweest; van mijn negentiende tot ongeveer mijn vijfentwintigste. Hij had me tot in detail horen beschrijven hoe dr. Miyamoto me onder zijn culturele vleugels had genomen en me kennis had laten maken met van alles, van sushi tot filmhuisfilms, van verfijnde Franse restaurants tot moderne kunst. Dr. Miyamoto had me aangemoedigd om te gaan schrijven, ik mocht hem vergezellen naar dinertjes die werden gegeven door topmensen bij de Verenigde Naties en hij moedigde me aan om de lessen die hij gaf bij te wonen. Zijn interesse en geloof in mij werkten als een enorme stuwende kracht die me in een wereld bracht waarvoor ik zelf misschien nooit het zelfvertrouwen had gehad om deze op eigen houtje te verkennen.

Dr. Miyamoto ging weer terug naar Japan en we verloren elkaar uit het oog. Ik had al die jaren nieuwtjes over hem gehoord en ik wist dat hij een goed ontvangen, maar controversieel boek had geschreven waarin hij de beperkende aard van de Japanse samenleving bekritiseerde. Toen ik in 2001 in Parijs woonde, zag ik zijn boek in de boekwinkel Galignani in rue de Rivoli liggen. Ik kan me herinneren dat ik voor de etalage stond en overvallen werd door een verlangen om mijn vriend en mentor weer te zien. Ik zei tegen mezelf dat ik zodra ik mijn leven weer op orde had contact zou opnemen met dr. Miyamoto. Ik wilde hem niet spreken terwijl mijn leven een puinhoop was en ik probeerde uit te vinden wat ik moest doen en waarheen ik moest gaan. Ik wilde dat hij net zo trots op me was als een vader zou kunnen zijn. Ik zei tegen mezelf dat ik contact met hem zou opnemen zodra mijn leven weer meer op de rails stond.

Terwijl Udo en ik die avond sushi aten, vertelde ik uitvoerig over de keer dat ik toevalligerwijs dr. Miyamoto’s boek in de etalage van de boekwinkel zag liggen. Toen bleek dat Udo door zijn regelmatige reisjes naar Japan zelfs meer van dr. Miyamoto wist dan ik. Hij vertelde me over het effect van het boek (het bleek namelijk behoorlijk groot nieuws te zijn in de bureaucratische regeringskringen in Japan) en hoe het dr. Miyamoto een hoop negatieve publiciteit had gebracht met uiteindelijk als gevolg dat hij zijn baan kwijtraakte.

Op een gegeven moment sprak ik de wens uit om dr. Miyamoto weer te zien, en ik zei tegen Udo dat ik vaak aan hem had gedacht en nog steeds een bijzondere genegenheid voor hem voelde.

Het was op dat moment dat Udo me recht voor zijn raap vertelde, zonder aarzeling, misschien botter dan ik prettig had gevonden, dat dr. Miyamoto dood was.

Ik was verbijsterd toen ik dit hoorde. Ik was er zeker van dat Udo een grapje maakte. ‘Je maakt een grapje, toch?’ zei ik. Udo schudde zijn hoofd op die bescheiden, beheerste manier van hem.

Hij ging verder met zijn verhaal dat hij op internet had gelezen over dr. Miyamoto’s overlijden. Hij was aan kanker overleden en was begraven op de begraafplaats Père-Lachaise in Parijs.

Ik begon te huilen en Udo klemde zijn handen om mijn schouders en hield me vast alsof hij probeerde een stuk klei te boetseren. Ik voelde me als een stuk klei.

Udo zei dat het hem speet.

Ik at mijn eten niet op en we gingen terug naar Udo’s appartement. Terwijl ik in zijn bed lag, liep mijn hoofd over van gedachten, herinneringen en emoties. Ik was overrompeld door het nieuws van zijn overlijden en ik had er spijt van dat ik geen contact met hem had opgenomen toen ik in 2001 in Parijs was. Toen besefte ik dat het in 2001 al te laat was geweest. Op dat moment was dr. Miyamoto al overleden. Hij was in 1999 op eenenvijftigjarige leeftijd gestorven.

Op dat ogenblik kreeg ik de verpletterende behoefte om dr. Miyamoto weer te zien en te spreken. Ik wilde hem vertellen over al mijn ervaringen en wat ik had geleerd. Ik wilde hem vertellen dat ik nu wist hoe het was als een man me mee uit winkelen nam naar Giorgio Armani, en dat het allemaal niet echt veel voorstelde.

Het was de eerste keer dat ik zo’n heldere, scherpe gedachte over dat onderwerp toeliet in mijn gedachten.

==

Ik bevond me niet in een positie waarin ik me de levensstijl die ik probeerde vol te houden kon veroorloven. De enorme rekeningen bleven maar komen en stapelden zich op mijn bureau op, de meeste ervan bleven ongeopend. Ik was bang om ernaar te kijken. Ik was op dat moment overal bang voor. Ik was bang om ’s ochtends uit bed te komen. Ik was zelfs bang dat Udo me zou verlaten. Maar waarom? De gedachte om alleen te zijn deed me mijn zelfbeheersing verliezen, ik kreeg bijna een paniekaanval. Ik was me bewust geworden van mijn probleem, van mijn zwakheid, en daarom was ik verdrietig. Ik was verdrietig omdat ik nog steeds mezelf niet in staat achtte om mijn zelfvernietigende gedrag te stoppen. Ik had het probleem erkend.

Maar mijn aandrang om te shoppen was niet op wonderbaarlijke wijze verdwenen.

Op een avond maakte ik een lijst van alles wat ik die maand had gekocht: een paar zwartleren laarzen; een zwarte, kanten bh; een zonnebril van Chanel; zes cd’s; een kasjmieren trui met een v-hals; ontelbare tijdschriften en tien maillots van Wolford. Allemaal stomme, betekenisloze dingen. Het overzicht van American Express lag nog steeds op mijn bureau met hoge bedragen in de ‘te laat betaald’-kolom en ik werd overspoeld door paniek. Ik stelde me voor dat mijn kaart voorgoed werd ingetrokken. Maar misschien was dat wat ik nodig had.

Ik moest mezelf failliet verklaren. Ik zou bij mijn vader moeten intrekken, maar het allerbelangrijkste was dat ik moest stoppen, stoppen, stoppen met het kopen van dingen. Ik moest stoppen met shoppen!

Maar hoe kon het dat ik me bijna elke shopgebeurtenis die ik ooit had gehad kon herinneren, maar dat ik me niet het laatste gesprek kon herinneren dat ik met mijn moeder had gehad voordat ze overleed? Hoe kwam het dat ik me details van een pak van Jean-Paul Gaultier wel herinnerde, maar ik me niet voor de geest kon halen wat ik tegen Thomas had gezegd toen we uit elkaar gingen? Ik kon de vreugde die ik voelde voor mijn broer Stephan toen ik hem zag met zijn pasgeboren zoon, mijn neefje, niet uitdrukken, maar ik kon me zeer levendig het duizelingwekkende gevoel weer voorstellen dat ik had op het moment dat ik met een pakje uit Century 21 liep en het toen, vreemd genoeg, in de prullenbak wilde gooien.

Ik had de moed niet om mijn problemen aan te pakken. Op zo’n winkelmoment had ik slechts pijn.

Het shoppen bezorgde me pijn en het was het shoppen dat me plezier bezorgde. Het waren deze twee dingen – het voedende, het vergif – samen.

Maar zonder winkelen was ik bang dat ik zou ophouden te bestaan. Hoe zou ik mezelf moeten vernieuwen? Daar, dat is het dilemma: hoe moest ik mezelf vernieuwen? Er zou niets van me overblijven. Shoppen moest me blijven redden, het was nodig om een leegte op te vullen.

Ik stelde me voor dat als dr. Miyamoto nog leefde hij me dan zou kunnen helpen. Als mijn moeder nog leefde, had ze me kunnen helpen, maar ik kon geen beroep op de doden blijven doen om hulp.

Ik had het gevoel dat ikzelf moest opensplijten zodat ik een kijkje kon nemen in waar ik echt van gemaakt was.